Arbeidstijden; Een wandeling door de tijd
Geschiedenis
In Nederland werd tot de 19e eeuw een zesdaagse werkweek gehanteerd, vaak met lange uren, vooral voor fabrieksarbeiders. In 1874 kwam met het Kinderwetje van Van Houten het eerste verbod op kinderarbeid voor kinderen onder de 12 jaar. Later, in 1919, werd de werkdag wettelijk vastgesteld op 8 uur en de werkweek op 45 uur. Dit werd in 1922 echter verhoogd naar 48 uur om de internationale concurrentiepositie te beschermen.
Na de Tweede Wereldoorlog, waarin de werkweek tijdelijk verlengd werd tot 55 uur, keerde Nederland terug naar een 48-urige werkweek om de wederopbouw te stimuleren. In de jaren 1950 en 1960 groeide de economie, wat leidde tot meer aandacht voor het verkorten van werkweken, de werkweek werd stapsgewijs teruggebracht naar 40 uur.
In de jaren 1970 introduceerde Nederland, onder invloed van de economische crisis, flexibele werktijden, vervroegd pensioen (VUT) en deeltijdwerk om werkgelegenheid te bevorderen. Vanaf de jaren 1980 zijn in veel sectoren werkweken van 36 tot 40 uur de norm geworden, waarbij vrije dagen worden uitgekeerd voor extra gewerkte uren.
Begin 21e eeuw ontstond opnieuw een discussie over het verlengen van de werkweek om de economie te stimuleren en de vergrijzing te compenseren. Terwijl sommige politieke partijen dit als noodzakelijk zien, wijzen deskundigen erop dat langere werkweken niet automatisch leiden tot meer productiviteit en zelfs kunnen leiden tot meer ziekteverzuim.
Toekomst
Zo blijft de werkweek in Nederland een dynamisch onderwerp, dat telkens meebeweegt met economische en maatschappelijke veranderingen.